Als diaspora-Belg die al een tijdje in het buitenland woont, blijf ik geintrigeerd door de eenzijdige manier waarop in Vlaanderen en Wallonie het communautair probleem wordt voorgesteld.
Ik las met interesse een opiniestuk van Marc Platel, die Brussel terecht als de Gordiaanse knoop voorstelt bij een eventuele splitsing van Belgie. Dat we stilaan naar die ‘oplossing’ evolueren is iedereen het blijkbaar over eens. De manier waarop blijft voor kopzorgen, en in mijn ogen soms extreem ondemocratische opinies zorgen.
Marc Platel is een gematigd Vlaams nationalist, die zijn woorden wikt en weegt. In die zin verschilt hij zowel van Bart De Wever en madamme Joelle Milquet, die met hun eenzijdige ‘volksnationalisme’ de voortschrijdende verrotting van Belgie inluiden. Uit gevaar als naieve belgicist en neo-hippie te worden opgehangen, wil ik nog eens een laatste keer een case maken voor Brussel – en als parts pro toto eigenlijk ook Belgie – als ‘cite de metis’ en culturele mengelmoes, die met hun veelsprakerige faciliteiten voor zulke nationalisten uiteraard een gigantische doorn in het oog zijn. Binnen een Europa dat de eenheid in verscheidenheid toch hoog in het vaandel draagt, moet er mijns inziens plaats zijn voor een samenlevingsmodel dat de eenzijdige vereenzelviging van volk en territorium expliciet in vraag stelt. Al ben ik het eens met Platel dat de Vlaamsnationalisten in dit land allang niet meer de enigen zijn die dat soort van ethnisch-territoriaal ideaal naar voren schuiven.
Ooit was het anders. Ik herinner me dat het Brussels ‘nationalisme’ waarnaar Marc Platel in zijn stuk verwijst veel diepere wortels heeft dan hijzelf durft te vermoeden. Van Vlaamse kant bestond dat ideaal gedurende lange tijd uit een radicale promotie van tweetaligheid voor heel Belgie, een ideaal waarin zowel Vlaams-nationalisten, Christendemocraten en Frans- en Nederlandstalige ‘werklieden’ uit beide landsdelen elkaar konden vinden. De socialisten, die toen nog strijdvaardig aan zeel trokken, hadden goed begrepen dat het om een sociale kwestie ging: door de voortschrijdende democratisering en opkomst van de arbeidersklasse moesten de Frantalige rijkaards wel naar hun Nederlandstalige dienstmeiden en boeren beginnen luisteren: de wetten op tweetalige justitie, wetsafkondigen en onderwijs aan het einde van de negentiende eeuw waren daar allemaal een direct gevolg van. Maar omdat de gevestigde bourgeoisie van doctrinaire liberalen en conservatieve katholieken vooral in Vlaanderen als 1 blok de Franstalige supprematie bleef verdedigen, verlieten zowel flaminganten als wallinganten gaandeweg het pad van de nationale tweetaligheid: iedereen baas in eigen huis. Ik kan alleen maar verrukt zijn dat sommige Brusselaars dit ideaal van volstrekte tweetaligheid toch tegen heug en meug blijven verdedigen.
Die strijd aan de fabriekspoorten is allemaal lang verleden tijd uiteraard: de tijd van Charles Woeste, priester Daens en de Belgische Werklieden Partij. Stof voor films met paarden en klompen… Toch? Hoedanook blijft die episode uit ons Belgisch verleden interessant, omdat ze meteen de redenen opsomt waarom een federalisme van strikte territoriale gewesten ook vandaag onmogelijk blijft. Misschien schept Brussel in die zin ook een opening naar een alternatieve denkpiste. Maar om die te doen slagen is mijn inziens meer nodig dan de ‘copernicaanse revolutie’ die De Wever als ridder van de democratie nu vooropstelt.
Wat dat betreft blijf ik als politiek geograaf toch versteld staan van de hardnekkige mythes waarmee nationalisten overal ter wereld de mensen om de oren slaan. Zoals Serbie zijn Merelveld heeft, zo heeft Vlaanderen zijn Brussel. Dat het daarbij niet zozeer om de beste wil van volk ging dan om symbolische retoriek werd al snel duidelijk in de jaren 90. Terwijl Milosevic en de Karel Dillen begin jaren 90 nog stonden te schreeuwen dat niemand hun minderheden in andere landsgedeelten een haar zou krenken, hebben de volksnationalisten die droom van een Europa in verscheidenheid gaandeweg opgegeven – en actief bevochten. Ik vind het wel straf dat hun opvolgers die afscheidingen dan als ‘gunsten’ blijven afschilderen. Alsof Vlaanderen Brussel aan de Nederlandstaligen aldaar heeft ‘kado’ gedaan – en ze er vervolgens volgens Marc Platel hun voeten aan veegden. Die afscheidingen (van Kosovo en Republica Srpsa door Serbie, en van Brussel door Vlaanderen) zijn au contraire een teken aan de wand dat nationalisten vandaag niet meer bereid zijn buiten hun strikte territoriale grens te denken. Allemaal goed en wel, maar daar staat ook een prijs op. Zoals een blogger op deze site onlangs opmerkte: “Als [de Vlamingen] B-H-V willen splitsen, dan is dat bij uitstek een ‘territoriale eis’, het idee van een homogene regio Vlaanderen. Goed, maar dan is het ook wel logisch dat ‘de andere kant’, Brussel dus, zichzelf OOK als een homogene regio wil beschouwen, NIET bestuurd door schoonmoeders aan Vlaamse én Waalse kant.” Bovendien moeten de Vlaamse partijen niet verwachten dat Franstaligen hen per se in die territoriale denkrichting volgen: faciliteiten voor Franstaligen in Vlaanderen blijven in Wallonie een eerbaar voorstel om de rechten van Nederlandstaligen in Brussel en aan de andere kant van de taalgrens te vrijwaren. Mijns inziens zijn minderheden zoals de Brusselse Nederlandstaligen daarbij vandaag evenveel slachtoffer van hun ‘natiegenoten’ in Vlaanderen als van de zogezegde Waalse nee-knikkers (die hierbij eigenlijk enkel reageren op een Vlaamse provocatie). Slachtoffers van de monoculturele illusie, zoals “blijter” Bert Anciaux dat onlangs verwoordde.
Brussel laat wat dat betreft trouwens nog wat anders zien aan de wereld van natie-staten: dat identiteit niet per se een taalgebonden fenomeen is. De Brusseleirs komen vandaag terecht op voor hun identiteit. Die ligt ergens in het midden tussen een stadstype en een buitenlander in eigen land. Ik begrijp dat fermettebewoners en wallinganten het daar moeilijk mee hebben. Blijkbaar heeft Belgie zulke cite de metis, zulke plek van verworpelingen van de territoriale natiestaat nodig om zichzelf en haar tweedelige eigenbeeld aan te spiegelen.
In plaats van deze plek af te schilderen als een federaal zwart gat, wordt het misschien eens tijd om terug de fundamentele rol van Brussel in het Belgische raamwerk in de verf te zetten. Los van de bijdrage die de stad heeft geleverd aan de Vlaamse en de Waalse ontvoogding, is Brussel ook een metropool die geld genereert voor beide landsgedeeltes. Paradoxaal genoeg gebeurt die financiele transfer in alle stilte, terwijl de terugvloei wordt afgeschilderd als kado’s en gunsten. De onbestuurbaarheid van Brussel is een gevolg, niet de oorzaak, van die doorgedrongen territoraliteitspolitiek vanuit de omliggende gewesten.
Voorst snap ik ook niet de tegenstand om van Brussel een echte stad te maken. Denkt men nu echt dat men de evolutie naar meertaligigheid in Brussel met administratieve ingrepen kan blijven tegenhouden? Het gaat er per slot van rekening om de rechten van haar inwoners in stand te houden, niet om numerieke meervouden in leven te houden.
De oplossing is even radicaal als origineel: “maak van Belgie de hoofdstad van Europa.” Ik vind dat eigenlijk nog zo’n slecht idee niet. Maar dat veronderstelt wel dat Belgie en Europa een beetje meer Brussel, en Brussel een beetje minder Vlaanderen en Wallonie worden.